“Is die snor mijn vader?!” Vroeg ik mijn moeder vanuit mijn kinderstoel. Ik wees naar De Snor die een hap Olvarit bloemkoolprut mijn mond probeerde in te duwen. ‘Het spijt me’ zei ze. ‘Ik heb nog even in de buurt rondgevraagd maar zelfs Nico van Dijk is nu bezet. Dit is het enige wat overbleef’. Ik keek naar de gestalte die nog steeds het plastic lepeltje bloemkoolkots voor mijn gezicht hield en heftig mee zat te happen. Een groene ribbroek, gestreept overhemd, zwart haar, groene ogen en een gigantische snor. Een ‘welkom in het dolfinarium’ zeeleeuwen snor. Zo’n snor waarbij je elk moment verwacht dat hij een balletje op zijn neus laat balanceren of met z’n vinnen gaat klapperen. Welkom in het dolfinarium!

Toch raakte ik aan hem gewend. Ik vond het wel gezellig dat De Snor om half 8 in mijn te kleine bed klom om Dikkie Dik voor te lezen, of dat ie in een witte onderbroek door de kamer rende en keihard ‘kuttenlikkers!’ gilde. Hij leerde me dat je de auto best op een kruis mag parkeren als je maar iemand in de auto laat zitten. Dan moet diegene gewoon tegen de politie zeggen dat hij er zo aankomt. Of dat je in een hotel altijd een lunchpakketje klaar mag maken. Na het smeren, wikkel je de boterham in een servet en bewaar je het onder je trui totdat je bij je hotelkamer bent. Als de Snor je zulke lessen leert, wordt ie toch een soort van voorbeeld. Daar ontkom je niet aan.

Soms wilde ik m ook wel eens terugbrengen hoor. Als je een jaar of vijftien bent, heb je helemaal geen zin om dingen te leren van De Snor. Dan wil je gewoon proberen de Nexus binnen te komen en een beetje tegen Michiel opschuren. Als ik dan tegenover hem aan de tafel zat en hij vertelde dat ik kanker kreeg van mobiele telefoons en van roken en dat ik mijn sjaal altijd in mijn jas moest stoppen omdat ik anders zou kunnen blijven haken en stikken, werd ik wel eens moe van hem. Vooral als hij ondertussen vla zat te eten. De Snor hergebruikte namelijk het bord van het avondeten om een toetje op te eten. Dat scheelde in het afwassen. Hij at het laatste beetje eten van zijn bord en kwakte er dan een toef vla op die zich vermengde met de restjes nasi of pasta of stampot die we ’s avonds hadden gegeten. Op een avond had ik het gehad.

Ik mocht niet naar de Nexus om tegen Michiel op te schuren en De Snor zat weer op een walgelijke manier vla naar binnen te lepelen. Hij nam een hap en ik zag dat de helft van de vla in zijn snor bleef hangen. Naast een restje rijst en een kruimel van het taartje dat hij die ochtend had gegeten en ik kon wel kotsen. Ik wilde hem recht in zijn bek kotsen, maar in plaats daarvan zei ik. “die snor moet eraf”. De snor bleef stil en likte nog even aan een druppel vla die aan zijn snorhaar was blijven hangen. “Hij moet er echt af. Je krijgt er een oude kop door.” De snor zei niks, maar stond op en zette zijn bord in de vaatwasser.

De volgende dag was zijn snor weg. Toen ben ik hem maar Papa gaan noemen.