Mijn vriend heeft sloffen. Van die donkerblauwe, nep suède sloffen met een schapenvachtje erin. Van die ouwe mannen in een bejaardentehuis sloffen. Van die sloffen die je ziet als iemand door een ziekenhuisgang in een operatieschort voorbij strompelt en de achterkant van het operatieschort staat open en je ziet van die bleke uitgezakte mannenbillen. Van die sloffen die in een grote bak bij de wibra liggen. Dat soort sloffen. Ik houd er niet van. Sloffen doen wat een huidkleurige pantykous voor de kuit van een vrouw doet. Ze zijn praktisch maar niet sexy. Sexloos kun je beter zeggen. Ze zuigen de seks uit een kamer.
Ik heb mij meerder malen over de aanwezigheid van de sloffen beklaagd. Gezegd dat hij, net als ik, gewoon skisokken moet dragen. Dat zijn sloffen mijn libido vermorzelen, dat ze hem in een oude man veranderen, een nerd, dat ze smerig zijn. Ik heb gedreigd de sloffen op een onbewaakt ogenblik kapot te maken, er eentje weg te gooien zodat hij niets meer aan de ander zou hebben, ze in brand te steken… Het hielp allemaal niet. Als ik ’s ochtends de keuken in liep om de katten eten te geven, stond de man fluitend koffie te zetten op zijn sloffen.
Tot gisteren. Mijn vriend was weg en ik hoorde een gek geluid uit de slaapkamer. Een soort klokkend, bijna rochelend geluid. Een geluid dat iedereen met katten gelijk herkent. Loes de Poes stond met een kromme rug over één van de blauwe sloffen gebogen. Haar nek maakte al de kenmerkende repeterende beweging. Ze was duidelijk klaar om een lekker braakje te doen in het schapenvachtje van de rechterslof. Een braakje die mij in één keer zou verlossen van de sloffen. Wat een genot zou dat zijn. De tussenpozen van het gerochel werden al kleiner. Loes was er klaar voor. Ze was klaar om te vuren. Ze vuurde, “nee!” schreeuwde ik en schopte de slof onder haar vandaan. Loes de Poes kotste over mijn skisok heen en bleef met een lome blik naar mijn zure, mossige, ondergekotste skisok kijken.
“Wat doe je” vroeg mijn vriend terwijl ik mijn sok in de wastafel stond uit te spoelen. “Loes heeft gekotst en ik heb die kakslof van je gered” antwoordde ik. “Ah schatje, dat is pas echte liefde” antwoordde hij. “Er zit nog wat bij de hiel.”